De geschiedenis

Het eerste bestuur gaf eind jaren ’80 van de vorige eeuw in eigen beheer een gestencilde brochure uit over Cor Booy en zijn orgelzaal, door Frits Manck, bestuurslid. De tekst is hieronder integraal opgenomen.

Orgelzaal Booy, eens liggend temidden van een uitgestrekt polderlandschap, nu steeds meer een vreemd bouwsel tussen doorzonwoningen, heeft een rijke historie. Niet in de laatste plaats door de vele prominenten die in de loop der jaren de voettocht vanaf St.Pancras ondernamen naar Daalmeerpad 13. Een heel probleem voor de bezoekers vroeger, want tien tegen een dat men het Daalmeerpad niet wist te vinden: het pad ligt ergens tussen St.Pancras en Koedijk en kronkelde zich als een lint door het weidse land, het land van de kool. Onafzienbaar ver strekken zich de akkers uit in het gebied dat men toen het “rijk der duizend eilanden” noemde. Een eenzaam pad, vooral op de winterdag als het veld verlaten ligt, dat onderbroken wordt door hoge koolbruggetjes waarop het moeizaam lopen valt. Het Daalmeerpad was een pad zoals er honderden zijn in Noord-Holland: een pad dat men op de kaart vergeefs zoekt en dat slechts een bescheiden rol vervult in het lokale verkeer. Hoe anders is dat nu: het rijk der duizend eilanden is historie door een grootscheepse herverkaveling, een snelweg doorsnijdt de eens zo groene long tussen St.Pancras en Koedijk.  het Daalmeerpad is beroofd van zijn bruggetjes en is een modern fiets- en wandelpad geworden. De vele inwoners van de Alkmaarse wijk Daalmeer beseffen niet altijd de historie van de grond waarin zij de geraniums laten bloeien.

Natuurlijk dankt orgelzaal Booy zijn faam niet alleen aan deze bijzondere ligging, maar veel meer aan de man erachter: Cor Booy. Geboren in 1903 als zoon van Cornelis Booy en Elizabeth Booy-Blom, opgegroeid in en om St.Pancras, waar het van jongs af aan hard meewerken geblazen was in het bedrijf van vader. Behalve op zondag, dan werd alleen de noodzakelijke arbeid voor het vee verricht en voor het overige ging het gezin ‘s ochtends en ‘s avonds naar de kerk. Op die dag ook zat vader Cornelis nogal eens aan het harmonium om een psalm te spelen die ze in de dienst gezongen hadden of hij improviseerde zomaar wat; de kleine Cor kwam dan soms naast hem staan, omdat hij een orgel zo’n mooi ding vond. Omdat vader dit al gauw in de gaten had praatte hij eens met Piet Hartman, een musicus ter plaatse, die meteen bereid was het ventje les te geven. Het notenschrift bleef duister voor hem want ondanks het feit dat hij steeds bedrevener werd in het spelen van de muziek van Bach, Widor en Händel, nog steeds speelde hij alles uit het hoofd: wat hij een keer gehoord had kon hij feilloos naspelen. Dit werd zo’n succes, dat Cor reeds enkele jaren later, op tienjarige leeftijd het kerkorgel tijdens de diensten mocht bespelen en alom werd hij geprezen voor de wijze waarop hij zich van deze taak kweet. Zo’n kerkorgel was natuurlijk veel massaler en indrukwekkender dan het harmonium thuis en daarom toog Cor naar Alkmaar om de grote Jan Zwart te horen als die in de Grote Kerk een concert gaf. Uiteraard luisterde hij ook naar andere organisten van naam als die daar een concert gaven, maar Jan Zwart werd hem het dierbaarst van allen.

Zo wilde hij ook Bach leren spelen en dus zocht hij contact met Johan Kuiper, organist van de Alkmaarse Dominicuskerk en dirigent van het zangkoor van die kerk, door wie Cor steeds verder in het edele vak werd bekwaamd. Op den duur echter kon hem het orgel thuis minder boeien, het schonk hem niet meer die voldoening waarnaar zijn hart uitging. Hij wilde grotere mogelijkheden, een groter geluidsvolume, kortom er moest een kerkorgel komen, een verlangen dat hem niet meer los zou laten. Dus stapte hij op een goede dag naar de firma Ant. Pels in de naburige kaasstad, waar heel wat uurtjes werd gepraat. Het resultaat was dat ten huize van zijn broer, die al getrouwd was, een kostbaar kerkorgel werd opgebouwd; ’t kreeg 1200 pijpen, 15 stemmen verdeeld over 2 klavieren met pedaal en kostte de somma van achtduizend gulden. Daarmee kon Cor goed uit de voeten en er ging geen dag voorbij of hij kroop een paar keer op de bank, om nu eens de toetsen te strelen en ze dan weer fors neer te drukken. Tot groot genoegen, niet alleen van zijn naaste familie, maar evengoed van tal van dorpelingen onder wie er waren die niet bij hem weg waren te slaan. In die dagen hadden vader en moeder Booy het dorp al verlaten en een spulletje betrokken midden in de wijde polder Daalmeer: niet gemakkelijk te bereiken in een gebied vol vaarten en sloten. Inmiddels is het 1943 en de oorlog heeft ook St.Pancras in z’n greep. Dit veroorzaakte, net als overal, in de streek van de kool, veel zorgen, zodat de begeerte naar het orgelspel er niet groter op werd. Toch werd op 20 mei 1944 het eerste orgelconcert gegeven op Cors orgel door Feike Asma; het programma vermeldt werken van Bach, Händel, Widor en … Jan Zwart.

Het was in die dagen, vlak na de oorlog, dat hoofd en hart van Cor nog door iets anders in verrukking werd gebracht dan door de klanken van zijn machtig instrument; een knappe Friezin, met wie hij tijdens de bevrijdingsfeesten kennis had gemaakt, zette hem in vuur en vlam en trouwplannen werden gesmeed. Dus kocht hij in het dorp een kapitaal huis, stapte opnieuw naar Pels, die het orgel bij broer Gerrit demonteerde   om het weer in Cor’s eigen woning op te bouwen.

Maar de verkering raakte over en dan heb je niet veel aan al die kamers met een bakbeest van een orgel er in. Na enige tijd ontstond er een nieuw probleem, een probleem rondom het orgel. Was het aanvankelijk zijn bedoeling geweest dit voorlopig maar te laten staan waar het stond, geheel onverwachts werd hem duidelijk gemaakt dat zulks niet langer mogelijk was. Het leegstaande deel van het huis werd door de gemeente gevorderd ten behoeve van een onderwijzer en dus moest het orgel er uit.

Maar waarheen? In het ouderlijk huis in de Daalmeer kon het onmogelijk geplaatst worden. Toen over deze kwestie berichten verschenen in de plaatselijke bladen kwamen er van heinde en verre mensen opdagen die het instrument voor een zacht prijsje wilden overnemen. “Dat nooit”, zei Cor en kocht zand, stenen en cement om daarmee zelf een flinke garage tegen het boerderijtje van Pa en Ma aan te bouwen. Misschien was er nog wel ruimte voor het orgel te vinden geweest in de stal of de schuur maar die kon hij met het oog op de koeien en de gladiolenteelt slecht missen. Nadat hij z’n metselwerk tot een goed einde gebracht had -dat was in 1954- toog hij opnieuw naar de firma Pels om zijn kostbaar bezit voor de tweede keer te laten afbreken en voor de derde maal weer in elkaar te laten zetten, ditmaal in een royale omgeving: een keurig zaaltje van 10 meter lengte, 5 meterbreedte en 3 meter hoogte.

En dat kostte hem deze keer niets, omdat de rekening bij de gemeente St.Pancras ingediend kon worden. Daar stond het orgel in volle pracht, de speeltafel moest in de huiskamer blijven, maar Cor en z’n orgel waren weer verenigd. In de paasnacht zette hij deuren en ramen open en zweefden de machtige orgelklanken uit over het verlaten, vlakke land: “Daar juicht een toon, daar klinkt een stem”, maar geen mensenoor dat de klanken opving. Maar alras speelde hij niet meer voor zijn Heiland alleen, want het orgel van Cor Booy bleek een bijzonder goed orgel te zijn en organisten van naam als Piet van Egmond, Simon Jansen en Feike Asma hadden er graag een kwartiertje wandelen voor over om ook eens op dat orgel te mogen spelen. Tientallen orgelconcerten zijn er daar al, temidden van kool en gladiolen, gegeven; in de huiskamer konden, met een beetje goede wil, wel zestig mensen zitten. De meesten vonden het geweldig, maar Cor was niet tevreden: de akoustiek kon hem slechts matig bekoren. Hij liet zich hierover dan ook voorlichten, bestudeerde de materie in diverse boeken en broedde op nog veel grotere plannen, die eind 1959 in daden werden omgezet.

Het nog maar 5 jaar oude zaaltje werd met de grond gelijk gemaakt en aannemer Simon Zegers uit St.Pancras bouwde een nieuwe zaal, een ware kerkzaal van 20 meter lengte, 7 meter breedte en 5,2 meter hoogte waar gemakkelijk 150 mensen een zitplaats konden vinden. Het plafond van de zaal schilderde hijzelf blauw, rond de in het plafond gewerkte lampen schilderde hij sterren; volgens Cor was dat de hemel.

Zijn neef schilderde op de ramen het scheppingsverhaal en wel zo weergaloos knap, dat de meeste bezoekers pas doorkrijgen dat het geen glas-in-lood ramen zijn als hen verteld wordt wie de schilder is. Ook het orgel werd aangepakt, want “als je iets doet, dan moet je het goed doen.”  En dus werd het orgel uitgebreid tot 21 sprekende stemmen met als bijzonderheden een prestantbas (16′), een bazuin (16′) en een subbas (16′) op het pedaal. Het aantal  pijpen steeg van 1200 naar 1900. En op 21 mei 1960 was het zover: orgelzaal Booy werd in z’n definitieve vorm officieel geopend. Tal van genodigden hadden de barre tocht over het Daalmeerpad aangedurfd, de burgemeesters van St.Pancras en Koedijk spraken  lovende woorden over het levenswerk van Cor Booy en natuurlijk werd er ook gespeeld: Bram Bruin uit Alkmaar speelde werken van Bach, Händel  en eindigde met een toccata over psalm 146 van…Jan  Zwart. Daarna ging het hard met de belangstelling. Vele concerten werden in de zaal gegeven en honderden, zo niet duizenden, bezoekers wisten in de loop der jaren hun weg naar orgelzaal Booy te vinden. De VVV nam de orgelzaal als bezienswaardigheid in haar  programma op en in een folder uit 1960 valt dan ook te lezen: “Om de grote toeloop die verwacht wordt in geordende banen te leiden, is het gewenst dat gezelschappen en ook kleine groepen dit tijdig kenbaar maken. Opgemerkt zij dat behalve per touringcar en personenauto het ook mogelijk is vanaf de veiling te Broek op Langedijk er per rondvaartboot naar toe te varen tegen de prijs van 75 ct per persoon.”

Orgelzaal Booy werd een pleisterplaats voor prominente organisten als Feike Asma, Simon C. Jansen, Jan Bonefaas, Piet van Egmond, Jan Zwart, Cor Kee, Klaas Jan Mulder en vele anderen; ook plaatselijk talent kreeg van Cor een kans: Wim Madderom en Jaap Kroonenburg gaven er hun eerste concerten. Er werden radio-opnames gemaakt in een tijd dat de benodigde apparatuur nog met schuitjes naar de orgelzaal vervoerd moest worden, voor kranten in binnen- en buitenland werd orgelzaal Booy een begrip en een Westduitse TV-ploeg kwam opnames maken.

Een drukke tijd voor Cor die gelukkig nog wel de gelegenheid  vond te spelen en zijn orgel verder uit te breiden, met een vioolprestant (8′), octaaf (4′), quint (3′), octaaf (2′), een nieuwe speeltafel, een bourdon (32′), een bazuin (32′) en een open fluit (8′).

Bovendien stortte hij zich ook voortvarend op een andere hobby: de stoommachines. In zijn tuin bouwde hij een heuse spoorbaan en kocht in Engeland een stoomlocomotief : dit was een tot in de finesses nauwkeurig nagebouwd model van de Royal Scott 6100 der London-Mitland-Scottland spoorwegmaatschappij. Cor bouwde er zelf een oersterke wagon achter waarop enkele volwassenen konden zitten voor een ritje door de tuin met een gangetje van zo’n 20 km. In huis bewogen de stoommachientjes en als klap op de vuurpijl bouwde Cor een stoomboot onder het motto “Stoom is vreugd”. Veel van deze zaken hebben een plaats gevonden in het ook op ’t terrein aanwezige stoommuseum. Maar zijn grootste liefde was nog steeds zijn orgel want “altijd verheugt de muziek onze ziel”, zoals op één van de ramen staat te lezen.

Rijk is Cor Booy nooit geworden van al deze activiteiten; hij heeft zich aanzienlijke geldelijke offers getroost om zijn droom waar te maken. De baten van de orgelzaal hebben eigenlijk nooit de kosten gedekt, maar daar ging het Cor niet om. Het was een droom waar hij aan werkte, de laatste jaren van zijn leven samen met zijn vrouw Margaretha, en die hem niet zou loslaten tot aan zijn dood in 1988.

Op ons rust de zware taak het erfgoed van Cor Booy in al zijn glorie te herstellen zodat het orgel weer klinkt zoals hij het wilde: tot eer en glorie van de Heiland, waarvan de tekst boven het orgel zegt: “Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen”.